Strofaria’s (Stropharia rugosoannulata) komen in de natuur betrekkelijk zelden voor. Ze groeien op verrot, plantaardig afval. Onderzoeksinstituten en professionele kwekers zijn erin geslaagd een aantal cultuurstammen te selecteren.
Het uiterlijk van jonge strofaria’s doet aan dat van eekhoorntjesbrood denken. De hoedjes zijn eerst geel- tot roodbruin, later bleekgeel tot kastanjebruin. Bij jonge paddenstoelen is de rand van het hoedje door een dun vlies verbonden met de steel. Later bereiken de hoeden een doorsnee van 8-18 cm. De lamellen zijn bij rijpe paddenstoelen donkerlila en ze geven af. De stelen zijn geelbruin, zeer dikvlezig en beringd.
Het vlees is wit, direct onder de huid enigszins gelig. De geur doet aan rammenas denken. De smaak is mild. Het kweken is niet moeilijk. Het gemakkelijkst gaat dit met behulp van balen stro. De paddenstoelen worden dan niet door sporen vermeerderd, maar door kant-en-klaar verkrijgbare zwamvlokken (mycelium of broed) die op steriel stro worden overgebracht (geënt).