Muurbloemen zijn eigenlijk halfheesters, die vooral in de landen rond de Middellandse Zee voorkomen. In ons klimaat worden de planten, die veel warmte nodig hebben, doorgaans tweejarig geteeld. Ze behoren al vanaf de 16e eeuw tot de populairste tweejarige planten in landelijke tuinen. Als ze ongestoord groeien, kunnen ze zichzelf uitzaaien. De geurende bloemen verschijnen meestal van april tot juni. Ze zitten in dichte trossen op de uiteinden van de stengels. Uit de geelbloeiende, zuivere soort zijn veel rassen ontwikkeld met grote, soms gevulde bloemen die altijd van onderen naar boven opengaan. Het komt vaak voor dat zich in het onderste deel van de bloemen al langwerpige zaadpeulen ontwikkelen, terwijl bovenin net de laatste bloemen opengaan. Tegenwoordig omvat het kleurenspectrum van muurbloemen crèmewitte, gele, oranje, rode en bruine tinten.
Lage rassen worden 20 tot 30 cm hoog, zoals bijvoorbeeld de ‘Zwerg’-serie met drie kleuren en de ‘Prince’ serie met vijf kleuren, die ook als mengsel verkrijgbaar zijn. Beide series hebben enkelvoudige bloemen, terwijl het ‘Zwerg-Busch’ mengsel gevulde bloemen heeft.
Middelhoog wordt de vierkleurige ‘Bedder’-serie. De planten worden 40 cm hoog, hebben enkelvoudige bloemen en zijn ook als zaadmengsel in de handel verkrijgbaar.
Tot de hoge rassen behoren de enkelvoudig bloeiende ‘Goliath Treib’ (donkerbruin), ‘Linnaeus’ (crèmewit), ‘Ruby Gem’ (purperrood) en ‘Cloth of Gold’ (goudgeel). Ze kunnen een hoogte bereiken van 50 cm, soms zelfs iets meer.
Het mengsel ‘Hohe Busch’ heeft gevulde bloemen.