Molinia is een inheems, pollenvormend plantengeslacht uit de Grassenfamilie met slechts twee soorten. De planten gedijen in voedselarme grond op de hei en aan de bosrand. Kenmerkend zijn de relatief korte bladkuiven en de bloeiaren, die op lange halmen zonder knopen verschijnen. Beide soorten lopen eind april uit.
Molinia arundinacea vormt smalle graspollen die ongeveer 50 cm hoog worden. De bloeiwijzen, die van juni tot augustus verschijnen, worden daarentegen tot 2 m hoog. In het najaar nemen de planten een opvallende goudbruine tint aan. Het ras ‘Karl Foerster’ heeft donkergroene, vrij brede bladeren die de najaarskleuren lange tijd vasthouden. ‘Transparent’ is een ras met sierlijke vormen, terwijl ‘Windspiel’ stevig in de grond staat en diepgroene bladeren en fijnvertakte bloeiaren heeft.
Molinia caerulea, het pijpestrootje, blijft lager. De bladeren zijn blauwgroen, de bloeiwijzen verschijnen in augustus en september op halmen zonder knopen. Deze werden vroeger als pijpenragers gebruikt. In het najaar verkleuren ze geel tot roodbruin. De zuivere soort breidt zich gemakkelijk uit en maakt daarbij de grond los. ‘Moorhexe’ wordt 20-70 cm hoog en groeit smal en rechtop. ‘Rotschopf’ bereikt een hoogte van 40-70 cm. Opvallend zijn de rode bladpunten die al vroeg in het jaar verschijnen. ‘Strahlenquelle’ kan 40-80 cm hoog worden en valt op door de straalvormig, boven de pollen verdeelde bloeiwijzen, die in het najaar aan vuurwerk doen denken. ‘Variegata’ wordt 30-50 cm hoog en heeft geelgestreepte bladeren.