Metselen, rollagen en bogen, er zijn nogal wat soorten, maar voor allemaal geldt dat de muuropening altijd een x-aantal stenen en voegen plus één extra voeg telt. De eenvoudigste manier om de bovenkant van een raam- of deurkozijn te metselen, is die waarbij de hoogte van zo’n kozijn exact overeenkomt met de lagenmaat van het metselwerk, zodat de lagen eenvoudig over het kozijn heen doorlopen. Een constructie die in de moderne bouw veel wordt toegepast, maar zeker niet fraai kan worden genoemd. Willen we boven het kozijn een decoratievere afwerking zien, dan hebben we daarvoor meerdere mogelijkheden.
Een rollaag is daarvan de eenvoudigste. Voorwaarde is dan wel dat deze rollaag in hoogte gelijk is aan de hoogte van de naastliggende metsellagen. Dikwijls wordt een halfsteensrollaag gebruikt, hoewel in sommige gevallen met een steens- of zelfs een anderhalfsteensrollaag fraaie oplossingen mogelijk zijn.
Rollaag boven een kozijn
De bovenkant van een raam- of deurkozijn in een spouwmuur vraagt veel aandacht. Doorslaand vocht of regenwater kan via het buitenblad in de spouw terechtkomen en vandaar een funeste invloed uitoefenen op het kozijn. Wanneer daartegen geen maatregelen worden getroffen, ontstaan de beruchte lekkages ‘langs de bovenkant van het raam’. In de tekening ziet u de enige juiste constructie: in de bovendorpel van het kozijn is een afwaterend geschaafde spouwlat in een sponning geplaatst. Daaroverheen is een brede loodslabben aangebracht die onder de rollaag doorloopt en ongeveer 1 cm over de buitenkant van de boven dorpel reikt. De loodslabben tegen de spouwzijde van het binnenblad wordt omhoog gezet en met een zoom in de lintvoeg van de derde laag vastgemetseld.
Geen specie op en tegen het kozijn
Altijd wordt een rollaag of strekse boog boven een deur- of raamkozijn ‘koud’, dus zonder specie, op het kozijn gemetseld. Ook de stenen die tegen de stijlen van het kozijn komen, worden ‘koud’ gemetseld. Een en ander heeft consequenties met betrekking tot de aansluiting op de hoeken van het kozijn de eerste en de laatste steen van een rollaag liggen ten opzichte van de kozijnbreedte altijd één stootvoeg terug. Een strekse boog daarentegen heeft aan de voet dezelfde breedte als het kozijn, ofwel: de ‘aanzet’ ligt een voegdikte buiten de kozijnbreedte.
Strekse boog
Heeft een rollaag evenmin als een platte laag een dragende functie, geheel anders is het met de zogeheten strekse boog, die door zijn vorm werkt als een soort wig, die zichzelf vastdrukt tegen de twee dammen naast het kozijn en daardoor in staat is het bovenliggende metselwerk te dragen.
In feite heeft deze constructie met een boog noch strek iets te maken, maar vertoont ze enige overeenkomst met de segmentboog, vandaar wellicht de naam. Hoewel een strekse boog eigenlijk geen boog is, moet hij wel als zodanig behandeld worden. Hij bestaat zoals alle bogen uit een oneven aantal stenen, zodat de enige verticaal staande steen precies in het midden komt. Alle stenen van een strekse boog moeten met de sabel worden ‘behakt’. Een tijdrovend karwei, waarbij het huren van een elektrische steenzaagtafel overweging verdient. De straal van waaruit een strekse boog wordt beschreven, is gewoonlijk 1.5 maal de spanning, ofwel de buitenwerkse breedte van het kozijn. Alle staande voegen lopen naar één vast punt: het porring-punt.
Segmentboog
Voor een segmentboog gelden dezelfde regels als voor een strekse boog. Het enige verschil is dat de onder- en bovenzijde een gewelfde vorm hebben. Om te berekenen of de kruin van de boog wel precies uitkomt op de lintvoeg van de eerste doorgaande strekkende laag, moet de segmentboog op ware grootte worden getekend. U kunt dan de straal iets groter of kleiner nemen en de boog zó ontwerpen dat hij precies op het bovenliggende metselwerk aansluit. Vanaf de tekening kunt u vervolgens het noodzakelijke formeel maken.
Ook bij een segmentboog is de straal Vh maal de spanning. Wanneer de boogvorm flauw is, hoeven de stenen niet te worden behakt en kan het verloop worden gezocht in de voegen, die bovenaan de boog iets dikker worden gemetseld dan aan de onderzijde.
Halfronde boog
Een halfronde boog rust als het ware op de ‘geboorte’: de plaats waar de eerste boogsteen begint. Ook een halfronde boog zou eigenlijk eerst op ware grootte moeten worden getekend om zuiver te kunnen werken, maar in de praktijk blijkt dat niet nodig. Eén belangrijk gegeven is immers al bekend: de halfronde boog bestaat altijd uit een halve cirkel en het is dus zeker dat het porring-punt op dezelfde hoogte ligt als de geboorte van de boog. Anders gezegd: de boog is altijd even hoog als de spanning tussen de beide muren. Met die wetenschap in uw achterhoofd kunt u direct een formeel timmeren. Dit formeel wordt op vier poten in de muuropening geplaatst en met wiggen nauwkeurig en zuiver waterpas bijgesteld. Bereken vooraf hoe hoog de kruin van de boog moet komen om straks met de middelste verticale boogsteen in een lintvoeg van de eerste doorlopende laag van het bovenliggende metselwerk uit te komen. Het is bij een boog niet erg fraai wanneer er een paar iel be-hakte stukjes steen boven zichtbaar zijn.