Een aardlekschakelaar beveiligt tegen lekstroom. Hij meet de ingaande en uitgaande stroom. Als die niet gelijk zijn (dat gebeurt al bij een verschil van 30 milli-ampère), slaat de aardlekschakelaar onmiddellijk af en wordt alle stroom afgesloten. Een aardlekschakelaar slaat dus al bij een zeer gering verschil tussen in- en uitlaatstroom af, terwijl een zekering (stop) pas doorslaat wanneer te veel stroom wordt afgenomen of kortsluiting ontstaat. De aardlekschakelaar verhoogt dus de veiligheid van de huisinstallatie en moet daarom in elke woning zijn aangebracht. De plaatsing is verplicht wanneer de huisinstallatie wordt gewijzigd.
Achter een aardlekschakelaar mogen 4 eindgroepen. Heeft u er meer, zult u er een tweede bij moeten plaatsen. Het is aan te raden de werking van de schakelaar op gezette tijden te controleren door de test-knop in te drukken. Als het goed is wordt geen stroom meer geleverd. Gebeurt dat toch, dan is het tijd de installateur te waarschuwen. Het plaatsen van een aardlekschakelaar mag u niet zelf doen, maar moet u overlaten aan de installateur.