De funderingen of het fundament van een bouwwerk is de constructie, die het eigen gewicht van het bouwwerk en de daarop werkende krachten, zoals de nuttige belasting, de winddruk, sneeuw, enzovoort, op de bodem of draagkrachtige ondergrond moet overbrengen. De fundering dient de vaste stand van het gebouw te verzekeren, het scheef zakken en zijdelings verschuiven te voorkomen. Er zal dus evenwicht moeten zijn tussen de draagkracht van de grond en de daarop werkende belastingen. Fouten in de fundering veroorzaken als regel blijvend nadeel aan de verdere opbouw en zijn meestal bijzonder moeilijk en veelal alleen met kostbare middelen te herstellen.

Bij het ontwerpen van een fundering zal men enerzijds moeten weten hoe de belastingen zich over de fundering verdelen, anderzijds met wat voor bouw grond men te maken heeft om te kunnen beoordelen op welke wijze de belastingen veilig op de bouwgrond kunnen worden overgebracht. Voor bouwwerken van ondergeschikte betekenis kan men meestal voldoende informatie krijgen bij de plaatselijke of regionale diensten van het bouwtoezicht, met dien verstande, dat men dergelijke adviezen altijd zelf kritisch zal moeten bezien.

In het algemeen kan worden gesteld, dat veen- en humuslagen als funderingsgrond totaal ongeschikt zijn. Gemengde gronden, zoals bijvoorbeeld kleihoudend zand, zijn vrij onbetrouwbaar. Klei of leem met een minimale laagdikte van 3 mm zijn redelijk. Zand en grind, mits onvermengd met leem of klei, zijn zeer goede funderingsgronden.

De eenvoudigste methode om iets van de bouwgrond te weten te komen, is het graven van een put tot op de funderingsgrondlaag. Hiermee verkrijgt men een zeer globale indruk van de samenstelling van de grond, op deze wijze verkrijgt men echter over de dieper gelegen lagen geen gegevens. Voor eenvoudige bouwwerken volstaat men hier nog wel mee of men verricht een eenvoudige grondboring. Is echter het bouwwerk van enige betekenis en omvang, dan zal men tegenwoordig altijd een deskundig onderzoek laten instellen naar de samenstelling en de mechanische eigenschappen van de grond waarop men moet funderen.

Het is goed te weten dat, afhankelijk van de grondsoort, de funderingsaanleg voor een eenvoudig bouwwerkje als een stenen schuur, tuinhuisje of garage, ongeveer drie keer zo breed moet zijn als de dikte van het metselwerk dat erop komt te rusten. Door die grotere breedte wordt het gewicht over een groter draagoppervlak verdeeld en wordt de vorst onder de fundering weggehouden. Voor een halfsteensmuur (meestal 10 cm dik) wordt dus een funderingsbreedte gekozen van 3 x 10 = 30 cm. Voor een spouwmuur (25-27 cm dik), of een éénsteensmuur (circa 21 cm dik) is een aanlegbreedte van 60 cm meestal voldoende. Dit zijn slechts globale afmetingen, er mag niet van worden uitgegaan dat ze onder alle omstandigheden gelden. Voor zwaardere, hogere of gecompliceerdere bouwwerken gaat het bovenstaande beslist niet op en dient de fundering door een architect of bouwkundige te worden berekend.

De funderingsvoet kan op verschillende wijzen worden gemaakt, afhankelijk van allerlei omstandigheden, veelal van economische aard. Enkele funderingen worden hier behandeld. De fundering op palen behandelen we hier niet, aangezien u als klusser er zelden of nooit mee te maken zult krijgen.

Deze wijze van funderen noemt men funderen ‘op staal’. Een term die bij leken wel eens aanleiding geeft tot misverstand, men denkt dan dat er een stalen balk is aangebracht. Met metaal heeft het echter niets te maken. In het algemeen kan men stellen, dat funderingen op staal kunnen worden toegepast indien de draagkrachtige laag, waarop moet worden gefundeerd, voldoende vastheid biedt om de daarop werkende krachten op te nemen en zich niet te diep onder de oppervlakte van het bouwterrein bevindt. Het is een methode van funderen, waarbij de muren met een verbrede voet rusten op de draagkrachtige bodem. Die verbreding is noodzakelijk om de muur belasting over een groter oppervlak te spreiden en bovendien de stabiliteit van de opgaande constructie te vergroten.

De aanleg van de fundering dient vorstvrij te geschieden, omdat bij bevriezing de grond uitzet en omhoog komt, terwijl de grond onder de fundering niet mag worden geroerd. In Nederland geldt als vorstvrije aanleg een maat van ca. 60-80 cm beneden het maaiveld. In sommige gemeenten wordt een grotere funderings diepte voorgeschreven. De genoemde minimum maat van 60 cm is bij een langdurige strenge vorstperiode te gering, vooral bij kleigronden.