Onder stucwerk wordt verstaan het in dunne lagen bepleisteren van muren, wanden, plafonds en andere constructies. Het resultaat geeft niet alleen een vlakke ondergrond of een esthetisch uiterlijk, maar een pleisterlaag heeft ook min of meer vochtwerende eigenschappen, enige brandwering, maar bovendien het vermogen vocht te absorberen: in vochtige ruimten zal een deel van het geproduceerde vocht in de stuclaag trekken en zich niet hinderlijk op de muur afzetten. De ondergrond voor pleisterwerk moet vast zijn omdat anders scheuren optreden.

Stucwerk

De eerste, pleisterlaag die aangebracht wordt, is de raaplaag, die ‘onder de rei’ vlak wordt afgereid. Gladde wanden, zoals beton, worden eerst gespritst voor een betere aanhechting van de raaplaag. De dikte van de raaplaag is ongeveer 1 cm. Op de raaplaag kunnen diverse afwerklagen worden aangebracht. De meest toegepaste is schuurwerk, te onderscheiden in sterk schuurwerk (in garage, berging, zolder, kelder) en fijn schuurwerk, dat wordt aangemaakt met gips en zilverzand. Deze afwerking komt meestal voor op plafonds en niet-behangen wanden.

Voor behangwerk of behangklaar bestaat de ondergrond uit zogenaamd ‘blauw-pleisterwerk’ om een glad en vlak oppervlak te krijgen. Dit bestaat uit een zeer dun laagje witpleister, zo doorschijnend dat de raaplaag blauwachtig zichtbaar is. Witpleisterwerk geeft ook een glad en vlak oppervlak en kan naar smaak de plaats innemen van fijn schuurwerk.

Naast het traditionele stukadoorswerk wordt momenteel vaak ‘spuitwerk’ toegepast: de raaplaag blijft achterwege en de dunne afwerklaag wordt rechtstreeks op de constructie gespoten. Onnodig om op te merken dat deze ondergrond dan zeer vlak en zonder gebreken moet zijn. In de praktijk schort hier nogal eens één en ander aan. Meer en meer worden ook sierpleisters toegepast, waarvan enkele door de doe-het-zelver kunnen worden verwerkt.

Behalve op vaste ondergronden van beton- en metselwerk kan stucwerk worden aangebracht op gipsplaten, steengaas en stucanet. Het berapen van zeer goed bevestigde gipsplaten zowel tegen de wand als onder het plafond geschiedt met een speciaal gips, eveneens verkrijgbaar bij de leverancier van de platen. De raaplaag is ongeveer 4 tot 6 mm dik en wordt na het aanbrengen met een harde veger opgeruwd. Na verharding van deze laag kan de wand (of het plafond) met schuurspecie of anders worden afgewerkt.