Om de uitzetting van het verwarmingswater op te kunnen vangen, wordt elke installatie voorzien expansievat. De werking van het vat is als volgt: in het vat wordt een rubber-membraan aangebracht. Aan een kant van het membraan bevindt zich stikstof onder een bepaalde druk, aangepast aan de hoogte van de installatie. Aan de andere zijde van het membraan bevindt zich het installatiewater. Indien het water verwarmd wordt en dus uitzet, dan wordt de volume vermeerdering opgevangen door het wijkende membraan.

Expansievat

De inhoud van het reservoir moet in een bepaalde verhouding staan tot de totale waterinhoud van de installatie. Men mag dus niet zomaar een willekeurig vat monteren. Tegen te hoge druk, optredend bij een te veel aan water in de installatie, of als het rubbermembraan defect is, wordt de installatie beveiligd door een z.g. overstortventiel, waarin een veerbelaste klep zit.

Zodra de waterdruk in de installatie te hoog wordt, opent de klep en deze laat zoveel water door tot de normale bedrijfdruk bereikt is. Bij een normale installatie staat het overstortventiel afgesteld op 3 atmosfeer, d.w.z. dat boven deze druk het ventiel water spuit. De druk in de installatie kan men aflezen op een manometer. De manometer is voorzien van een rode markeerwijzer, die aangeeft welke minimum druk in de installatie onderhouden moet worden.

Een bewegende wijzer geeft de werkelijk aanwezige druk aan, die uiteraard varieert met temperatuurstijging, (oplopende druk) en temperatuurdaling (aflopende druk). De bewegende wijzer mag nooit onder de vaste wijzer komen; dit wijst op watergebrek in de installatie. Ook behoort de maximumdruk op de wijzerplaat van de manometer aangegeven te zijn.