Om de doe-het-zelver enig inzicht te geven in de aanleg van een elektrische installatie, beschrijven we hier het installeren, zoals dat in de praktijk geschiedt. Hierbij wijzen wij erop dat de aanleg van elektrische installaties eigenlijk iets is voor de installateur.

Men begint met het bepalen van de plaats van de centraaldozen, schakelaars en stopcontacten. De plaatsing van de centraaldoos wordt bepaald door de plaats van het lichtpunt in de betreffende ruimte. Over het algemeen zal dit het hart van de ruimte in kwestie zijn, maar hier kan natuurlijk van afgeweken worden. Het is ook niet strikt noodzakelijk dat er een lichtpunt komt op de plaats van de centraaldoos. In dit geval kan men door middel van een afdekplaatje of iets dergelijks de doos aan het oog onttrekken.

Aanleg van een elektrische installatie

Bevestiging van de centraaldoos is geheel afhankelijk van het type plafond. In een betonvloer zal ze vóór het beton storten op de bekisting bevestigd worden, bij een houten balklaag wordt ze tussen twee balken in op een paar tengeltjes aangebracht. (Nadat de vloer is aangebracht kan een stempeltje tussen vloer en doos geplaatst worden tegen het omhoog drukken). Na het plaatsen van de dozen worden de leidingen gelegd, waarvoor men tegenwoordig vrijwel uitsluitend PVC buis gebruikt. De buizen hebben een doorsnede van 16mm of 19mm. De PVC buis kan men door het inbrengen van een precies in de buis passende stalen buigveer, met de hand kan buigen. Maar ook zijn er voorgebogen bochten te koop. Bij meerdere bochten en lange leidingen kan het soms noodzakelijk zijn, de leiding uit twee of meer stukken samen te stellen. Dit doet men met behulp van moffen (sokjes), die kunt u vast lijmen met PVC lijm.

De centraaldozen van een en dezelfde groep worden nu onderling verbonden. De leidingen naar schakelaars en stopcontacten verbindt men zoveel mogelijk met de centraaldoos (dozen) in dezelfde ruimte. Men houdt natuurlijk een zo logisch en economisch mogelijk buizenpatroon aan. Voor de buisgedeelten naar stopcontacten en schakelaars die in de muur komen (de zogenaamde ‘zakeinden’) hakt men sleuven, zodanig dat de buis gelijk met of onder het oppervlak van de onafgewerkte muur ligt. Deze leidingstukken zet men klem door middel van wiggen of dergelijke. De leidingen in het plafond worden, waar nodig, vastgezet met beugels of, in betonvloeren, met binddraad aan het vlechtwerk, zodanig dat de buizen niet uit de centraaldozen kunnen schieten.

De inbouwdozen of einddozen welke dienen voor het monteren van de schakelaars en stopcontacten bij het inbouwsysteem, worden in een in de muur gehakte uitsparing geplaatst en met enige sterke specie hierin vastgezet, waarbij men er voor zorgt dat de voorkant van de doos gelijk komt met de afgewerkte muur. Met de hiervoor gebruikte specie zet men meestal tevens de zakeinden hier en daar vast.

Na de afwerking door de stucadoor en na de eventuele aanbrenging van het plafond volgt het draadtrekken. Hiertoe brengt men een dunne stalen veer met een staaldraad als kern, de zogenaamde trekveer (lengte 10 of 20 meter) in de buis, liefst vanaf de centraaldoos (in de zakeinden werkt zodoende het gewicht van de veer mee). Is de veer aan het andere eind van de leiding dan bindt men hieraan de benodigde draden, waarna men de draden in de buis trekt, waarbij meestal één persoon de draden geleidt en invoert terwijl een ander de veer terug trekt.

Schakelaars en stopcontacten

Bij combinaties van twee of meer schakelaars en/of stopcontacten telt men het aantal draden van de combinatie op waarbij bruin, blauw en geel/groen slechts eenmaal geteld worden (b.v. serie schakelaar/stopcontact: bruin 1, blauw 1, geel/groen 1, zwart 2). Hierbij houdt men er rekening mee dat in 16mm buis niet meer dan 3 draden van 2.5mm² (bruin, blauw, geel/groen) en 1 van 1.5mm² (zwart), en voor stukken zonder bochten 2 van 1.5mm² (zwart) aangebracht mogen worden. Na het trekken van de draden volgt het lassen en afmonteren.

Voor het aflassen ontdoet men de draden over een lengte van ongeveer 1cm van isolatie (aansnijden), waarbij ervoor gezorgd wordt dat er ± 8 cm draadlengte overblijft in de doos. De draden van één kleur neemt men nu tezamen, en steekt die in een steek lasdop.

De zwarte draad die van de schakelaar afkomt en naar het onder de centraaldoos te bevestigen lichtpunt gaat, houdt men ongeveer 20 cm lang, deze draad steekt men bij het sluiten van de centraaldoos door het zich in het deksel bevindende gat tezamen met een met de blauwe draden meegelast stuk draad van dezelfde lengte.

De schakelaars en stopcontacten worden bij inbouw gemonteerd door het binnenwerk met de in de doosrand aanwezige schroefjes vast te zetten. Hierna volgt het monteren van de afdekplaat, die wordt vastgeschroefd of geklemd op het binnenwerk. De bedrading wordt aangesloten vóór het vastzetten van het binnenwerk. Bij het aansluiten met de thans gebruikelijke klemverbindingen is het voldoende de draden over een lengte van circa 6 mm blank te maken waarna men ze onder de klem steekt.

Bij stopcontacten maakt het geen verschil, onder welke klemmen men de draden steekt, verwisseling maakt niets uit. Bij stopcontacten met randaarde is het echter belangrijk dat de geel/groene draad onder de klem die verbonden is met de aardveren wordt vastgezet. Deze klem is veelal gemerkt met het symbool voor aarde.

Op schakelaars wordt de stroomdraad (bruine draad) aangesloten op de met een p gemerkte klem. Bij wisselschakelaars komt onder de p-klem van de tweede wisselschakelaar de zwarte draad die naar het lichtpunt voert. Bij schakelaar/stopcontact-combinaties is het belangrijk dat de bruine draad aan de klem komt die aan de doorverbinding tussen schakelaar en stopcontact vastzit. Dubbel polige schakelaars hebben twee p-klemmen waar respectievelijk de bruine en blauwe draad op aangesloten worden.